4.2. Authenticiteit
Op kinderfeestjes werd vroeger nog wel eens een spelletje gedaan, waarbij persoon 1 een verhaal bij persoon 2 in het oor fluistert, die dat verhaal doorvertelt aan persoon 3, die het doorvertelt aan persoon 4, ..... die het doorvertelt aan de laatste persoon van het rijtje. Het aardige van dit spel was dan altijd te constateren in hoeverre het door de laatste persoon gereproduceerde verhaal afwijkt van het origineel. Een vergelijking met de middeleeuwse tekstoverdracht is verleidelijk: persoon 1 schrijft een tekst; persoon 2 kopieert die tekst, die op zijn beurt weer wordt gekopieerd door persoon 3, van wie de tekst weer wordt gekopieerd door persoon 4, ..... van wie de tekst uiteindelijk wordt gekopieerd door een "laatste" kopiist. Helaas echter, in de Reynaerttekstoverdrachten is ten eerste het origineel verloren gegaan en ten tweede hebben we te maken met drie overgeleverde (eind)versies64, die waarschijnlijk het resultaat zijn van het werk van een onbekend aantal kopiisten, die zowel na elkaar als gelijktijdig de tekst hebben overgeschreven dan wel bewerkt, waarbij zeer wel mogelijk veel verloren gegaan is. Van die drie overgeleverde versies weten we niet in welke verhouding ze tot elkaar staan, niet wie waar wanneer ingegrepen heeft, iets veranderd heeft, zich vergist heeft en de tekst creatief bewerkt heeft. Daarbij heeft zich ook nog eens mogelijk een splitsing in doorvertelde versies voorgedaan. En nu zouden we toch graag willen weten hoe het verhaal van persoon 1 eruit zag! Zag dat eruit als Van den vos Reynaerde, zoals o.a. neergelegd in A of F (met de vele verschillen onderling hebben ze met hs. B toch één groot overeenkomstig verschil: hun lengte) of zag het eruit als Reynaerts historie, zoals neergelegd in hs. B? De handschriften zoals ze uiteindelijk overgeleverd zijn, vormen het onderzoeksgebied, maar als in dit onderzoek gesproken wordt van de kopiist van hs. A, F of B (of C, D, ...), wordt bedoeld: één van de kopiisten die zich bezig hebben gehouden met (voorlopers van) dit handschrift65.
De datum van ontstaan van de verschillende handschriften - zo die al definitief vast te stellen is - zegt ons niets over de verhouding tussen de daarin neergelegde versies66, want we hebben het hier over het inhoudelijke verhaal dat in de loop der jaren (eeuwen) is bijgewerkt en geactualiseerd en misschien wel is uitgebreid of ingekort. Niemand weet wat er tussen 1250 (aangenomen datum van ontstaan van het eerste Middelnederlandse Reynaertverhaal) en 1375 (aangenomen datum van concipiëring hs. F), 1400 (aangenomen datum van concipi�ring hs. A) en 1470 (aangenomen datum van concipi�ring hs. B) is gebeurd met het verhaal. Algemeen wordt aangenomen dat het verhaal werd gekopieerd, geactualiseerd en uiteindelijk uitgebreid, en dat we van de kortere versies A en F als representant hebben en van de langere versies B en fragment C (de fragmenten D, E, G en H zijn zo kort dat ze bij een keuze in deze kwestie geen gewicht in de schaal kunnen leggen). Maar waarom zou het niet zo hebben kunnen zijn, dat er eerst een langer gedicht was, dat gekopieerd en geactualiseerd werd en in een later stadium ingekort?67
Maar, zou men dan kunnen tegenwerpen, wat doen we dan met de proloog, waarin toch duidelijk staat dat Willam/Willem een verhaal vond dat niet af was:
Hem vernoyde so haerde
Dat die auonture van reynaerde
Jn dietsche onghemaket bleuen
Die willem niet heuet vulscreuen
Dat hi die vijte van reynaerde soucken
Ende hise na den walschen boucken
Jn dietsche dus heuet begonnen (A3-9)
ofwel:
Hem vernoyde so harde
Dater ene auenture van reynaerde
Jn dietsche was onvolmaket bleuen
Die arnout niet en hadde bescreuen
Dat hi die vite dede soeken
Ende hise vten walschen boeken
Jn dietsche heuet begonnen (F3-9)
dan wel:
Hem iamerde zeer haerde
Dat die geeste van reynaerde
Niet te recht en is gescreuen
Een deel is dair after gebleuen
Daer om dede hy die vite soeken
Ende heeftse wtten walschen boeken
Jn duutsche aldus begonnen (B3-9)?
Stracke (1956a, p. 86-87) geeft echter al aan dat geenszins duidelijk is welk gedeelte Willam/Willem heeft gevonden en hoe hij dit omwerkte.
Het enige wat zeker lijkt, is dat er zowel een kortere als een langere versie naast elkaar hebben bestaan in de periode van 1375 (aangenomen datum van ontstaan van Reynaerts historie) tot 1400 (aangenomen datum van concipi�ring hs. A), met in beide(!) de opmerking dat Willam/Willem verantwoordelijk is voor de een of andere omwerking, voltooiing of zelfs concipiëring. Overigens beweert Huygens over Reynardus Vulpes (ontstaan omstreeks 1275!), dat Balduinus' "bewerking aanmerkelijk dichter bij de versie(s B en) F dan bij A" staat68. Daarnaast is het op z'n minst opmerkelijk, dat in Reynardus Vulpes (dat Van den Vos Reynaerde inhoudelijk op de voet volgt) te lezen is dat de koning zich "metterdaad naar Maupertuus begeeft en opdracht geeft de vossenburch te ru�neren" (Van Oostrom 2006, p. 492), waar Van den Vos Reynaerde al eerder ophoudt, terwijl de geschiedenis verder behoorlijk bekort wordt69.